Nieuws van Surquin & Verheyden Advocaten
Uitspraak van de Hoge Raad in de Care4Care-zaken
De Hoge Raad heeft op 4 november jl. een belangrijke uitspraak gedaan over de vraag of er een juridisch verschil bestaat tussen payrolling en uitzenden (zie voor de volledige uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:2356)
Wat is het verschil tussen uitzenden en payrolling?
De uitzendovereenkomst is in de wet gedefinieerd als een bijzondere vorm van de arbeidsovereenkomst. Van een uitzendovereenkomst is sprake als de werkgever bedrijfsmatig werknemers aan derden ter beschikking stelt. Die werknemers treden in dienst van de (uitzend)werkgever maar werken feitelijk bij een derde: de inlener of opdrachtgever.
Ook bij de payrollovereenkomst is er sprake van een werkgever die werknemers bedrijfsmatig aan inleners/ opdrachtgevers ter beschikking stelt.
Formeel is er dus geen verschil tussen payrollen en uitzenden. In de praktijk is er echter wel een verschil.
“Gewone” uitzendbureau’s werven medewerkers om deze vervolgens aan inleners/opdrachtgevers ter beschikking te stellen. Zij brengen daardoor vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar. Dat noemt men de allocatieve functie van het uitzendbureau.
In het geval van payrolling werft de uiteindelijke opdrachtgever/inlener de medewerker zelf. Als hij een passende kandidaat heeft gevonden neemt hij deze niet in dienst. In plaats daarvan vraagt hij aan een payrollorganisatie de medewerker in dienst te nemen en deze – exclusief - aan hem ter beschikking te stellen. De payroller vervult dus geen allocatieve functie.
De uitspraak van de Hoge Raad
In de literatuur en de rechtspraak bestond al lang een geschil over de vraag of de payrollovereenkomst, bij gebreke aan een allocatieve functie van de payrollwerkgever, een uitzendovereenkomst kon zijn.
In de Care4Care-zaak gaat de Hoge Raad in op de vraag of een allocatieve functie vereist is voor het bestaan van een uitzendovereenkomst. De Hoge Raad is daar heel duidelijk in: een allocatieve functie is niet nodig. Voor het bestaan van een uitzendovereenkomst is het volgens de Hoge Raad voldoende dat de werkgever de werknemer bedrijfsmatig aan derden ter beschikking stelt. De Hoge Raad ziet dus geen juridisch verschil tussen de payrollovereenkomst en de uitzendovereenkomst.
Met deze uitspraak van de Hoge Raad is duidelijk dat:
- in payrollovereenkomsten – in ieder geval in beginsel - het uitzendbeding mag worden gehanteerd en dat daarmee dus ook de werking van de ketenregeling wordt uitgesteld;
- de cao-Abu voor uitzendkrachten van toepassing is, zolang deze algemeen verbindend is verklaard. Dat is alleen anders als de payrollwerkgever lid is van de NBBU, of een andere gedispenseerde cao mag gebruiken. Toepassing van de cao-ABU heeft onder meer tot gevolg dat de werkgever de inlenersbeloning moet toepassen, reserveringen moet opbouwen voor feestdagen en kort verzuim en scholingsgelden moet besteden en/of afdragen.
- de payrollwerkgever verplicht aangesloten is bij Pensioenfonds StiPP;
- de werkgever, behoudens specifieke uitzonderingen, de betrekkelijk hoge sociale premies van sector 52 dient af te dragen;
De uitspraak van de Hoge Raad laat wel wat vragen open. De Hoge Raad overweegt namelijk dat de lagere rechter de ruimte heeft om in individuele gevallen te oordelen dat het gebruik van het uitzendbeding in payrollovereenkomsten niet toegestaan is. Dat kan volgens de Hoge Raad aan de orde zijn als het gebruik van dat beding in strijd is met de ratio van de wet, of omdat het beroep op het uitzendbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is vooralsnog onduidelijk hoe de lagere rechter met deze beoordelingsruimte om zal gaan.
< terug